Inleiding: Twee Kunstenaarslevens

"[...] misschien is er tussen twee schilders nog nooit zo weinig over kunstproblemen gesproken. Maar we keken elkaar aan, ik hem, die goede man, hij mij, en we begrepen elkaar zonder veel woorden, en zo bleef het levenslang."

Zo beschrijft Emil Nolde (1867-1956) zijn ontmoeting met Christian Rohlfs (1849-1938) in zijn tweede autobiografische bundel Jahre der Kämpfe (Berlijn 1934, blz. 79). Gearrangeerd door de oprichter van het Folkwang Museum in Hagen, Karl Ernst Osthaus, ontmoetten de kunstenaars elkaar in 1905 in Soest in Duitsland. Het is onmogelijk in te schatten hoe hecht hun vriendschap eigenlijk was. Daarvoor is er te weinig bewijs. Bovendien is het goed mogelijk dat Nolde zijn beschrijving heeft geïdealiseerd. Al het eerste deel van zijn autobiografie, Das eigene Leben, werd in 1931 niet gepubliceerd voor een besloten kring van vrienden en mecenassen, zoals aanvankelijk gepland. Nolde besloot daarentegen met zijn schrijven publiekelijk te reageren op kritiek op zijn kunst vanuit het rechtse kamp om zo de beeldvorming naar buiten toe te beïnvloeden. De sterke nadruk op zijn boerenafkomst stelde Nolde in staat zich te identificeren met de Blut-und-Boden-ideologie van de nationaal-socialisten, ook al was hij door de afdracht van Noord-Sleeswijk aan Denemarken in 1920, helemaal geen Duits staatsburger. In het tweede deel gaat hij nog een stap verder: in Jahre der Kämpfe (Jaren van strijd) – een titel die herhaaldelijk is opgevat als een verwijzing naar Hitlers Mein Kampf (1925) – staan ondubbelzinnig antisemitische passages.

Het werk van Nolde en Rohlfs vertoont sterke artistiek-esthetische overeenkomsten: hun liefde voor het werken op papier en hun verbondenheid met de natuur die tot uiting komt in afbeeldingen van bloemen en landschappen. De twee grote buitenbeentjes van het expressionisme verschillen echter aanzienlijk in hun houding tegenover het "Derde Rijk". Volgens de huidige kennis heeft Rohlfs geen antisemitische of racistische uitspraken gedaan. In tegenstelling tot Nolde was hij geen partijlid. Nolde daarentegen zocht toenadering tot de NSDAP voor zover hem dat als Deens staatsburger mogelijk was. In 1934 sloot hij zich aan bij de Nationalsozialistischen Arbeitsgemeinschaft Nordschleswig (NSAN), die in 1935 werd omgevormd tot de NSDAP-Nordschleswig. Van Rohlfs is niet bekend dat hij naar erkenning door het naziregime streefde, terwijl Nolde zichzelf zag als de ideale vertegenwoordiger van een "nieuwe Duitse" kunst en hoopte de belangrijkste schilder van het "Derde Rijk" te worden. Naar aantijgingen dat hun kunst "ontaard" zou zijn, werden Nolde en Rohlfs officieel gelast ontslag te nemen bij de Pruisische Kunstacademie. Beiden weigerden aan deze eis te voldoen. Nolde beschouwde zijn afwijzing door de nationaalsocialistische cultuurpolitiek echter als een tragisch misverstand en bleef het regime ondanks alle afwijzingen trouw. Rohlfs daarentegen ging niet in discussie: "Als mijn werk u niet aanstaat, staat het u vrij mij van de ledenlijst van de Academie te schrappen; maar ik zal niets doen dat kan worden uitgelegd als een bekentenis van mijn eigen onwaardigheid."

Tegen deze achtergrond roept de juxtapositie van kunstwerken van de NSDAP-aanhanger Nolde en de politiek onafhankelijke Rohlfs met name één vraag op: worden de verschillende politieke standpunten van beide kunstenaars weerspiegeld in hun werk?

Om deze vraag te beantwoorden moet de ambivalente relatie tussen expressionistische kunst en nationaal-socialisme nader worden onderzocht. In de eerste jaren van het "Derde Rijk" was de vraag of het expressionisme al dan niet als de "nieuwe Duitse" kunst kon worden beschouwd onderwerp van een open discussie. Tegenstanders en voorstanders voerden een openbaar debat. De voorstanders van het expressionisme zagen hierin een mogelijkheid om het Franse impressionisme te bestrijden met iets dat daar minstens aan kon tippen en zo de Duitse nederlaag in de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) op kunstgebied te compenseren. Pas met de nationaalsocialistische propagandatentoonstelling Entartete Kunst (ontaarde kunst) in 1937 en de gelijktijdige "zuivering" van openbare kunstcollecties werd het expressionisme definitief gestigmatiseerd.

Zo worden met betrekking tot Nolde twee dingen inzichtelijk: 1.) Als belangrijke pionier van het klassieke modernisme kon hij tegelijkertijd sterke sympathieën voor het nationaal-socialisme voelen en betuigen. 2) Ondanks deze sympathieën verwierp het nationaal-socialistische regime zijn kunst vanaf 1937 en sloot het hem in 1941 uit van de Reichskunstkammer, wat neerkwam op een beroepsverbod. Nolde is hierin niet uniek.

Wanneer men de kunstwerken in deze tentoonstelling bekijkt, wordt één ding duidelijk: het zijn niet slechts illustraties van twee tegengestelde politieke standpunten in het "Derde Rijk". Vooral het naast elkaar plaatsen van talrijke genres gewijd aan de weergave van de mens levert een zeer gedifferentieerd beeld op. Zowel Nolde als Rohlfs waren begenadigde tekenaars. Hun studies en schetsen getuigen van geestigheid, humor en een nauwkeurig observatievermogen. Beide kunstenaars bedienen zich echter soms ook van exotische en racistische stereotypen waarin een aanzet tot discriminatie kan worden gezien, ook al kunnen ze ook worden beschouwd als afbeeldingen van iets algemeen menselijks.

Door Nolde en Rohlfs tegenover elkaar te plaatsen, blijkt dat hun duidelijke verschillende politieke standpunten in contrast staan met de ambivalentie van hun individuele uitingen van expressionistische kunst. Deze ambivalentie ontstaat doordat het expressionisme de classicistische eenheid van het ware, het mooie en het goede doorbreekt, en de waarheid juist in het overdrevene en het "lelijke" vindt.

Portretfoto links: Anoniem, Christian Rohlfs in de tuin van Casa Margot aan het Lago Maggiore, ca. 1930

Portretfoto rechts: Anoniem, Emil Nolde in de tuin in Seebüll, 1955, Nolde Stiftung Seebüll © Stiftung Seebüll Ada und Emil Nolde

Terug naar het overzicht

Ga verder naar de volgende tekst

 

Drücke Enter, um die Suche zu starten