De uitnodiging van Lotte Lindner & Till Steinbrenner (*1971 / *1967) voor deze tentoonstelling voert terug op een eerder project. Gelijktijdig met de baanbrekende tentoonstelling Emil Nolde. Eine deutsche Legende 2019 in Berlijn, huisvestte de Kunsthalle Emden Marc, Macke, Nolde. Meisterwerke der Sammlung Ziegler. 27 van de ongeveer 100 werken waren van Nolde. Een aparte ruimte was ingericht om de stand van onderzoek naar Noldes positie tijdens het nationaal-socialisme te belichten. Bezoekers werden uitgenodigd om hun mening op te schrijven over vragen als: "Magen wij de kunst bekijken van iemand die antisemitisch, racistisch, homofoob of seksistisch is (geweest)?" of "Wat is de relatie tussen leven en werk, moraal en kunst?" en deze als bijdrage aan de discussie achter te laten.
Oorspronkelijk wilden Lindner & Steinbrenner met deze gelaagde reacties conceptueel aan de slag. Tijdens het uitstel in verband met Corona, wat tot een langere voorbereidingstijd voor hun project leidde, werd hun omgang met het ambivalente karakter van Nolde echter veel persoonlijker. Gedreven door gedachten en onbestemde gevoelens – met deze woorden van Nolde benoemen Lindner & Steinbrenner hun interventies. Het citaat kan worden beschouwd als zowel een mentaal als emotioneel motto voor hun omgang met het probleem Nolde.
Zo kruipt Till Steinbrenner in de huid van Nolde: hij imiteert de ene keer een zelfportret met de typerende, grote blauwe pupillen waarmee Nolde zichzelf als ziende stileerde; een andere keer filmt Lotte Lindner een episode uit Noldes jeugd: "Soms liep ik alleen over het veld, gedreven door gedachten en vage gevoelens. In het hoge korenveld, door niemand gezien, ging ik liggen, mijn rug plat op de grond, mijn ogen gesloten, mijn armen stijf uitgestrekt, en toen dacht ik: 'Zo lag de heiland Jezus Christus toen mannen en vrouwen hem van het kruis haalden', en toen draaide ik me om, krabbelde een smalle groef in de grond, waarover ik ging liggen, dromend in de onbestemd overtuiging dat de hele, grote, ronde, wonderbaarlijke aarde mijn geliefde was." (Emil Nolde: Das eigene Leben, Berlijn 1931, blz. 49-50)
Het versmelten van religieus sentiment met een masturbatiescène kan gelezen worden als een opzettelijke provocatie. Maar Nolde, die dit schrijft op 64-jarige leeftijd, geeft zich met deze beschrijving ook bloot. Hij maakt zichzelf kwetsbaar en open voor aanvallen. Bovendien staat deze scène in de context van Noldes bewuste identificatie met de nationaal-socialistische Blut-und-Boden-ideologie. Maar het is ook een indicatie van Noldes diepe religiositeit. Zijn religieuze werken zijn ook van groot belang omdat hij er zowel erkenning als afwijzing door ervaart, en zijn antisemitisme is met dat laatste verbonden. Met name het feit dat zijn schilderij Pfingsten (1909) niet werd toegelaten tot de voorjaarstentoonstelling van 1910 van de Berlijnse Secession, waarvan de jury destijds werd voorgezeten door de Joodse impressionistische schilder Max Liebermann (1847-1935), interpreteerde Nolde als een antisemitische obstructie van zijn kunst door het Joodse kunstestablishment. Maar zelfs los daarvan zijn anti-Joodse beeldstereotypen te vinden in de religieuze schilderijen zelf. Lindner & Steinbrenner gaan hier dieper op in, bijvoorbeeld wanneer zij afbeeldingen van apostelkoppen uit kunstboeken knippen en op lichttafels tentoonstellen.
Hun keuze voor de Kornfeld-episode maakt echter duidelijk dat zij geïnteresseerd zijn in Noldes persoonlijke en artistieke complexiteit. Zo laat het kunstenaarsduo ook zien dat niet alle religieuze voorstellingen van Nolde per se doortrokken zijn van racistische stereotypen. Op één foto draagt Lindner bijvoorbeeld een halfmasker van vrouwenfiguren die nauwgezet zijn uitgeknipt uit reproducties van het schilderij Pharaos Tochter findet Moses (1910).
Met de houten sculptuur van een hand vestigen Lindner & Steinbrenner onze aandacht op de metafoor van de "gebonden", "vastgebonden" en later de "bevrijde" handen, die het echtpaar Nolde in hun correspondentie vaak gebruikte om te verwijzen naar wat zij zagen als Noldes onrechtmatige behandeling door het naziregime. Dat deze behandeling door Nolde zelf in de naoorlogse periode veel dramatischer in beeld werd gebracht, wordt aangegeven door een epidiascoop. Een dergelijk apparaat werd door Nolde gebruikt om zijn zogenaamde ongeschilderde schilderijen te vergroten. De mythe die Siegfried Lenz in zijn roman Deutschstunde (1968) verspreidde over het schilderverbod, dat de kunstenaar heimelijk omzeilde door middel van vele kleine aquarellen, de "ongeschilderde plaatjes", is inmiddels ontkrach.: Hoewel het hem sinds 1941 verboden was zijn kunst tentoon te stellen, te publiceren en te verkopen, was hij nog steeds vrij om binnen zijn eigen vier muren te schilderen.
oeksresultaten over het antisemitisme van Nolde en diens onwrikbare trouw aan het naziregime confronteren ons met het probleem hoe we het artistieke werk van iemand wiens politieke houding moreel verwerpelijk is, moeten beoordelen. Met hun tweede filmische interventie, waarvoor ze een brief van de Joodse kunstverzamelaar Tekla Hess interpreteren, confronteren Lotte Lindner & Till Steinbrenner ons met de prangende vraag of we nog van Noldes werken kunnen genieten. Een vraag die ons ook uitnodigt na te denken over ons eigen oordeel.