Aan het begin van de 20e eeuw stonden abstracte kunststromingen als het late impressionisme en het expressionisme al op de voorgrond, maar in de jaren 1920 won een toenemende zakelijkheid in de uitdrukkingsvormen steeds meer terrein. Door zich bewust af te wenden van het subjectieve en meer emotionele expressionisme creëerden de kunstenaars van de nieuwe zakelijkheid realistische en nuchtere voorstellingen. ‘Of ik word beroemd – of berucht’, is een bekende uitspraak van Otto Dix, die met name door de toepassing van een oude lazuurtechniek overtuigende voorbeelden van zijn kunnen schiep. Met Selbstbildnis mit Muse (1924) bracht hij deze virtuositeit in groteske vorm op verschillende manieren tot uiting, want in dit werk is de nadruk zowel gericht op de halftransparante sluier van zijn model waar haar lichaam doorheen schijnt, als op haar gedetailleerd weergegeven, volle haardos.
De realistische stromingen drongen in de jaren 1920 en 1930 ook door tot de Verenigde Staten. Tot de bekendste voorbeelden van het Amerikaanse realisme behoort de popart, die vanaf het midden van de jaren 1950 opkwam. Deze kunstenaars haalden hun onderwerpen vooral uit het dagelijks leven, zoals stripboeken of reclame- en filmposters, of grepen terug op iconische beelden. Zo gebruikte Andy Warhol voor Beethoven (1987) het bekende portret van de componist door Joseph Karl Stieler (circa 1820) als voorbeeld.
In de Sovjet-Unie moest de beeldende kunst vanaf de jaren 1930 in dienst staan van het stalinistische maatschappijbeeld. In strijd met dit officieel gepropageerde socialistisch realisme met zijn dogmatische idealen kozen veel jonge sovjetkunstenaars voor een maatschappijkritisch realisme. Deze weigering zich aan te passen leidde ertoe dat ze uit kunstenaarsverenigingen werden geweerd. Niet ontmoedigd door deze politieke druk ontstonden werken die de realiteit van het leven in de Sovjet-Unie tot thema hadden – van het dagelijkse gedrang in de metro, zoals bij Alexej Sundukows Übergang (1987), tot nuchtere voorstellingen van vrouwen, zoals Wladimir Weisbergs portretten van Olia Kikina (1981) en Tanja Nikiforowa (1980).