Ze geven me geen vreugde meer!

"[...], omdat ze - mij - geen vreugde meer geven!"(1) In deze zin, waarmee Tekla Hess, de vrouw van de overleden joodse verzamelaar Alfred Hess, zich tot Emil Nolde wendde om hem te vragen of hij drie van zijn schilderijen uit haar collectie wilde terugkopen, culmineert het hele drama van Nolde. Deze schilderijen, Brüder Kain und Abel, Stilleben mit Reiterfigur und Blaue und lila Blumen,(2) zo maken wij op uit haar woorden, hadden haar en haar overleden echtgenoot vreugde geschonken. Nu gaven ze haar geen vreugde meer. Voordat wij ons afvragen waarom zij de schilderijen wilde teruggeven en of zij daarin is geslaagd, en hoe deze teruggave heeft plaatsgevonden, merken wij het volgende op: De drie foto's hadden haar, het is zo fijn om het weer te kunnen zeggen, vreugde gegeven. Wie, verre van veranderingen in het taalgebruik, kan zeggen dat hij een ander, een vreemdeling, vreugde heeft geschonken? En, nog fantastischer, hoe kan het dat deze vreugde, eenmaal gegeven, er plotseling niet meer is? Dat het vergaat, net als liefde aan het einde van een relatie, hoe lang en hoe bestendig deze daarvoor ook was? Is het het schilderij? Is het de schilder? Of is het de beschouwster? De schilderijen waren immers, naar we mogen aannemen, niet veranderd in de tijd tussen de aankoop en het aanbod tot teruggave. En dus zullen deze ongewijzigde schilderijen de kijker ook niet veranderd hebben. Is dat genoeg voor een vermoeden van onschuld ten opzichte van het werk? Wie of wat was er veranderd? Nolde, moeten we helaas aannemen, was ook dezelfde gebleven. Zijn antisemitisme en zijn vurige verering van de "nieuwe heerser" ontstonden net zo min met Hitler als dat ze met hem vergingen. Het was dus alleen de veranderde kennis van Noldes uitspraken, zijn opvattingen en zijn gedrag dat aan zijn verzamelaarster knaagde en haar vreugde verdreef. Tekla Hess had Noldes autobiografische boek Jahre der Kämpfe gelezen – in de eerste editie van 1934, niet de gekuiste versie die na de oorlog verscheen.(3) Noldes antisemitisme was haar hierin duidelijk geworden. Door zijn gedachten te publiceren, had Nolde de vrouw beroofd van de vreugde in diens werken. Hoe kan het nu dat hetzelfde object, hetzelfde beeld schuldig en ook onschuldig is? Of wijst deze paradox erop dat het object juist niet is waarnaar gekeken wordt? Beter: dat we het ver van al deze overwegingen mogen (blijven) bekijken? Ons weliswaar herinneren aan het verlies van vreugde, maar er niet schuldig aan zijn?

Nolde zelf is schuldig in de zin van de aanklacht. Behalve in rechtsradicaal gezelschap is men het daar snel over eens. Nolde was en bleef een nationaalsocialist, en niet alleen passief. Hij bood zichzelf herhaaldelijk aan de nationaal-socialisten aan als de ware vertegenwoordiger van de Duitse kunst.(4) Hij was een antisemiet, een fervent bewonderaar van Hitler en het nationaal-socialisme. Hij was een overtuigd partijlid sinds 1934.(5) Hij hekelde zonder scrupules collega's(6) en bedacht zelfs een plan om "het Joodse vraagstuk op te lossen". We kunnen alleen maar gissen hoe dit plan eruit zag. Zoals zoveel dingen heeft hij het na de oorlog waarschijnlijk laten verdwijnen.(7) Alleen zijn houding is nooit verdwenen en het is dan ook niet verwonderlijk dat, zoals Karl Hofer in 1948 aan zijn collega Alfred Hentzen meldde, hij na de oorlog nog steeds de ruimte verliet als er kwaad werd gesproken over "zijn Führer".(8) Alle pogingen om deze houding, die van hem en ook die van Ada Nolde, te doen vergeten, te relativeren of te verdoezelen zijn tegenwoordig vergeefs, al heeft dat ook veel te lang geduurd. Emil Nolde, inderdaad dezelfde persoon, creëerde een groot en prachtig oeuvre. Gelukkig is dit werk niet alleen "Duits, sterk, sober en hartelijk", zoals Nolde schreef in een brief aan Goebbels in 1938.(9) Dus niet op de manier die hij nastreefde, maar ook moedig, vernieuwend, tegen de zelfs nu nog vaak onbetwiste trend van internationalisering in, en vooral altijd zeer gevoelig. De beschrijvingen van hoe hij zijn aquarellen, later gecategoriseerd onder "ongeschilderd", op Japans papier en slechts fijntjes met een pen ingevuld, tot vreugde van de kinderen die hem bezoeken "in ontroerende bescheidenheid" op de vleugel uitspreidt, behoren tot de mooiste dingen die over een schilder gezegd kunnen worden.(10) Er is ook de intieme liefde voor zijn vrouw Ada Nolde, die inderdaad zijn niet altijd betere, maar onmisbare wederhelft was. In zijn uitgebreide autobiografie, die hij verschillende keren herschreef, vindt hij herhaaldelijk liefdevolle en lovende woorden voor haar. De tuin in Seebüll, van bovenaf gezien, toont de verstrengelde initialen van Ada en Emil. Een geheim dat beiden meestal voor zichzelf hielden.(11) We kennen dit allemaal van andere daders, zullen sommigen denken. De beulen hadden ook gezinnen, speelden met de kinderen en waren gulle gastheren. Het verschil is: Nolde was een schilder. Zijn beroep leidde niet tot de vernietiging van onschuldige mensen. Zijn beroepspraktijk gaf, in het beste geval, vreugde. Hoe onaangenaam dit onderscheid ook is, gebruikt door zowel zijn "beschermers" als door hemzelf, tonen twee van zijn zelfportretten, zoals hij zelf schreef, "de ene keer de mens als mens, de andere keer als kunstenaar"(12), toch moeten we ons afvragen of de al te vaak weerzinwekkende banaliteit van zijn menselijkheid betekent dat zijn schilderkunst ongezien moet blijven?

Als kinderen van de langste oorlogsloze periode op Duitse bodem, als leden van de Golf-generatie – wat een gotspe om een generatie te noemen naar een product en dan ook nog naar een wagen uit de "autostad van de Führer" –, als mensen die zich, in ieder geval tot februari van dit jaar, altijd maar heel in de verte door de oorlog geraakt hebben gevoeld, hebben wij ons door onze preoccupatie met Nolde steeds weer afgevraagd, en nu vragen wij u als lezers en onszelf als mensen, kunstenaars: Wie zouden wij zijn geweest? Zullen onze kinderen ons afwijzen, of tenminste onze kunst, omdat we niets gedaan hebben? Omdat we in augustus 2022 onze balkonbloemen nog met drinkwater besproeid hebben? Omdat we vlees aten? Omdat we 200 km/u reden in auto's die 2,5 ton wogen en aardolie of lithium verbruikten? Omdat we al onze overbodige spullen zo goedkoop mogelijk besteld hebben, van waar dan ook? Omdat we geen rellen begonnen tegen de Bezos, Zuckerbergs en Musks van deze wereld? In feite is dat wat ons overkwam in de loop van twee jaar studie naar Nolde: In het begin konden we met zijn schilderijen en met zijn persoon niets beginnen. Behalve misschien een vage herinnering dat hij een van de "ontaarden" was en dus een van de "goeden". Een mythe die pas aan het begin van ons millennium volledig kon worden ontkracht. Toen we ons in zijn geschiedenis inlazen, wilden we hem en zijn werk, en het liefst de hele opdracht van de Kunsthalle Emden met hem, afwijzen. En vandaag? Vandaag kennen we Noldes werk als geen andere schilder. (Nee - we zijn noch schilders noch Nolde-kenners geworden.) De schilder, de beledigde, de nooit erkende jongste broer, de zoeker, degene die niet werd geaccepteerd op de kunstacademie(!), degene die door vrouwen over het hoofd wordt gezien, degene die verlangt naar het exotische, de egomaan, degene die zich vervolgd voelt, de verschoppeling .... Nee, we mogen hem niet. In het echte leven zouden we hem mijden en hem zelfs bestrijden, als we daarvoor dapper genoeg waren geweest. Zijn kunst? We hebben geleerd ervan te houden. Daar moeten wij nu mee leven.

Lotte Lindner & Till Steinbrenner 2022

 

Terug naar het overzicht

Ga verder naar de volgende tekst

 

Noten:

(1) Tekla Hess in een brief aan Emil Nolde van 29 januari 1935 uit het archief van de Nolde Stichting Seebüll, getranscribeerd van een afbeelding van het origineel in: Emil Nolde in seiner Zeit. Im Nationalsozialismus, uitg. door Christian Ring, Stiftung Seebüll Ada und Emil Nolde, München, Londen, New York 2019, p. 138.

(2) De schilderijen Brüder Kain und Abel en Stilleben mit Reiterfigur dateren beide uit 1919, Blaue und lila Blumen uit 1916.

(3) Vgl. Emil Nolde: Jahre der Kämpfe, Berlijn 1934.

(4) Vgl. de correspondentie van Nolde aan de directeur van de Pruisische Kunstacademie van 12.7.1937, de brief aan Joseph Goebbels van 2.7.1938 en de brief aan de rijksperschef en andere diensten van het Rijksministerie voor Volksvoorlichting en Propaganda van 6.12.1938, in: Emil Nolde. Eine deutsche Legende. Der Künstler im Nationalsozialismus. Chronik und Dokumente, uitg. door Bernhard Fulda, Christian Ring en Aya Soika voor de Nationalgalerie der Staatlichen Museen zu Berlin en de Nolde Stiftung Seebüll, München 2019, pp. 120, 134, 137.

(5) "Door het Verdrag van Versailles was ik een Duitse expat die aan Denemarken was afgestaan, en leefde ik afgescheiden van de beslissende Duitse doorbraakslagen. Toen de Duitse Nationaal-Socialistische Partij in Noord-Sleeswijk werd opgericht, werd ik lid. Mijn toewijding en al mijn liefde gelden Duitsland, het Duitse volk en zijn idealen." Uit een brief van Emil Nolde aan de directeur van de Pruisische Kunstacademie, 12.7.1937, in: Fulda, Ring en Soika 2019, als noot 4, p. 120.

(6) Fulda, Ring en Soika 2019, als noot 4, p. 67.

(7) "1933: [...] Nolde werkt in deze maanden een plan uit, dat niet in detail is overgeleverd, dat voorziet in een territoriale oplossing voor het zogenaamde 'Joodse vraagstuk' – een verdrijving van de Joden. Hij klaagt collega-schilder Max Pechstein als Jood aan bij een ministerieel ambtenaar – waarschijnlijk om hem buiten spel te zetten als kandidaat voor het directeurschap van de Vereinigte Staatsschulen für freie und angewandte Kunst in Berlijn – en hij is niet bereid deze valse bewering in te trekken. [...]" www.nolde-stiftung.de/nolde/biographie/ [laatst bekeken 18.09.2022]. Vgl. ook: Emil Nolde. Eine deutsche Legende. Der Künstler im Nationalsozialismus. Essay- und Bildband, uitgegeven door Bernhard Fulda, Christian Ring en Aya Soika voor de Nationalgalerie der Staatlichen Museen zu Berlin en de Nolde-stichting Seebüll, München 2019, pp. 102-103.

(8) Ibid, p. 229.

(9) Emil Nolde in een brief aan Joseph Goebbels, 2.7.1938, in: Fulda, Ring en Soika 2019, als noot 4, p. 134.

(10) Vgl. voor zowel het citaat als de anekdote zelf het verslag van Alice Sauerlandt, weduwe van Max Sauerlandt, uit 1957, geciteerd in: Fulda, Ring en Soika 2019, als noot 4, p. 200.

(11) Emil Nolde: Reisen Ächtung Befreiung 1919-1946, Keulen 1967, p. 94, 97.

(12) "In 1917, toen ik vijftig werd, was het alsof ik mijzelf documenterend moest schilderen, ja, ik schilderde de ene keer de mens als mens, de andere keer als kunstenaar, beide beelden tegelijk; het eerst begonnene was het laatst af. Met een zucht van verlichting, als na een voltooide taak, schilderde ik weer andere figuurplaatjes. – Mezelf schilderen gaf mij nooit voldoening." Emil Nolde: Welt und Heimat. Die Südseereise, 1913–1918, 4e editie, Keulen 2002, blz. 150.

Drücke Enter, um die Suche zu starten